Jürgen Marose bouwt zijn schilderijen op in de traditionele kleurlagen, van doorschijnende tot pasteuze lagen, van nauwelijks voorstelbare, heldere ‘basiskleuren’ van diepte tot ingetogen, aardse tot witte ‘dekkleuren’. Aan de oppervlakte telt hij de lagen op, waarvan de diepte varieert naargelang de lichtinval. Onder de ogenschijnlijk snelle schilderstijl, de expressieve en tegelijkertijd gecontroleerde stijl, lijkt het representatieve karakter van de afbeeldingen over te gaan in de pure abstractie van de kleur.
De beelden zijn uiterst stil, bijna onbeweeglijk, alsof het moment in een momentopname is bevroren. De eenzame figuren zijn gehuld in mist, weggevoerd door de wind, als zwervers of nomaden, gedreven of zoekend op een pad dat niet te onderscheiden is.
Slechts in enkele schilderijgen verwijzen individuele details naar menselijke substantie – soms is het het silhouet van een brug, soms dat van een gebouw. Ook blijven de verstilde gebeurtenissen soms gedomineerd door het ondefinieerbare, archaïsche landschap.
Zo nu en dan bieden verre bergketens een mate van oneindigheid en een kader voor de figuren in het naamloze ergens dat terugvoert naar het vage wezen van het leven, naar levenspad en noodlot, zoeken en risico, leegte en hoop van het menselijk bestaan.